14
Blind voor het gevaar
Mama stak een nieuwe sigaret op en draaide aan de pook van de Citroën. We vertrokken met horten en stoten, dansend als de koppen van de speelgoedtijgertjes die onder taxichauffeurs in de mode waren.
Alles verliep vreedzaam totdat ik over de schnitzels van Bertuccio’s moeder begon.
Mijn moeders tekortkomingen als huisvrouw maakten een wezenlijk onderdeel uit van onze confrontaties, waarin ik de schnitzels vaak als stormram gebruikte. Mama week in de keuken nooit af van de gegrilde steak, de worstjes en de hamburgers. De weinige keren dat ze probeerde vlees te bakken, vervaardigde ze schnitzels waarbij je op een in lava gekookte Pompeï-hond leek te kauwen.
Ik had het plan om diezelfde avond bij Bertuccio een schnitzel te stelen, hem in mijn tas te stoppen en mee naar huis te smokkelen om het fenomeen daar zodanig te ontleden dat er in een laboratorium een reconstructie van kon worden gemaakt: doorbakkenheid, olie, chemische samenstelling van het paneermeel. Flapuit die ik was, vertelde ik mama van tevoren over mijn plannen.
Vandaag ga je niet naar Bertuccio, zei ze.
Maar het is donderdag vandaag, verduidelijkte ik.
Naar Bertuccio gaan was een wekelijkse gewoonte die niet ter discussie stond. Op donderdag had ik Engelse les aan het instituut. Bertuccio woonde een straat verderop. Als ik klaar was belde ik aan, dronken we melk, keken we The Invaders en daarna voerden we een paar scènes uit een theaterstuk op. (Bertuccio speelde een Polonius die sprak als een pompeuze radio- en televisiepresentator uit die tijd, Cacho Fontana; ontzettend grappig.) Ik bleef eten en dan brachten ze me naar huis. Als er schnitzels waren, kwam ik in extase thuis, net als het stinkdier Pepe le Pew wanneer hij achter de uitwasemingen van zijn wijfje aan zit.
Vandaag is het donderdag, maar geen Bertuccio, zei mama.
Gealarmeerd door het vreemde landschap vroeg Hummel waar we naartoe gingen.
Naar het huis van vrienden, zei mama, die verwoed aan haar sigaret trok.
Ik vroeg waarom ik dan niet naar Bertuccio mocht.
Omdat we naar die vrienden gaan en daarna op reis, zei mama.
Op reis? Midden in de schoolperiode? Hoelang?
Dat weet papa het best, zei mama, die de bal doorpasste.
En vertrekken we meteen als we bij die vrienden zijn of later?
Als papa komt.
En waarom zet je me niet af bij Bertuccio en halen jullie me daar op?
Daarom niet.
Dat is niet eerlijk!
Ik zei, dat is niet eerlijk, ook al wist ik hoe de zaken ervoor stonden. Mama vond niets irritanter dan dat ik terugviel op die gemeenplaats, vooral wanneer ze wist of vermoedde dat ik gelijk had. Mijn obsessie voor rechtvaardigheid dreef haar tot wanhoop, en al helemaal wanneer ik de inzet verhoogde en zwoer dat ik papa zou vragen een goede advocaat voor me te zoeken.
In deze fase van het gepingpong tussen moeder en zoon wisten we allebei dat als ik zou zeggen, dat is niet eerlijk, mama boos zou worden en dat als zij dan met haar eigen cliché zou komen (het leven is mooi, maar niet eerlijk), ze het onderwerp met een pyrrusoverwinning zou afsluiten door een specifiek probleem naar het rijk der algemeenheden te verwijzen en het aldus onbelangrijk te maken.
Hummel mengde zich in het gesprek en vroeg waar zijn spullen waren. Hoewel mama wist wat hij bedoelde, vroeg ze hem liever over welke spullen hij het had.
Mijn pyjama, zei Hummel. Mijn beker. Mijn Goofy!
Mama keek me over haar schouder aan met een stilzwijgend verzoek om hulp. Ze rekende op mij om de onvermijdelijke uitbarsting van Hummel, die zonder zijn pluchen Goofy niet kon slapen, te bedwingen.
Ik negeerde de blik en ging verder over mijn eigen zaken. Wie waren die vrienden? Wat gebeurde er met school? Hoe moest ik daarna alles weer inhalen? Waarom moesten we nu op reis? En de belangrijkste vraag, de vraag die onthulde dat ik haar verried omdat Hummel door het dolle heen zou raken: waarom konden we niet eens even langs huis rijden om Goofy op te halen?
Pas in de stilte die volgde op mijn gezeur besefte ik dat de Citroën was gestopt. We stonden in een verkeersopstopping, auto’s voor, opzij, achter. De oorzaak was echter niet een defect stoplicht of iemand die fout geparkeerd stond en het verkeer ophield. Tien meter verderop stonden twee patrouillewagens dwars over de weg en vormden zo een fuik waar slechts één voertuig tegelijk doorheen kon.
Mama stak weer een sigaret op en bracht hem met trillende hand naar haar lippen. In elke andere situatie zou ik voorzichtig zijn als ik haar zo op het topje van haar zenuwen zou zien, maar ik had niets te verliezen – of dat dacht ik, liever gezegd. Wat kon ze me nog meer afnemen als ze me Bertuccio al had afgenomen en me voorlopig de toegang tot mijn waardevolle bezittingen die nog thuis lagen, had ontzegd?
Ik bleef doorzeuren, met Hummel in de tweede stem. Mama liet het allemaal verdacht zwijgzaam over zich heen komen, terwijl de Citroën stapvoets in de richting van de patrouille reed, als een zandkorreltje dat naar het midden van de zandloper stroomt.
Waarom kunnen we Goofy niet ophalen?
Het is niet eerlijk.
Ik wil mijn Goofy!
Gaan we zó op vakantie, met wat we aanhebben?
Ik wil mijn pyjama!
Ik wil Risk!
Mama keek strak vooruit, haar knokkels wit om het stuur van de Citroën. Vanuit mijn ooghoek nam ik de twee politieagenten in de punt van de fuik op, en hoewel ze me van huis uit al niet aanstonden (federale politie, schande der natie), was ik toen nog niet bang voor ze; en over niet aanstaan gesproken: wie me hier niet aanstond, was vooral mama.
Die onbedachtzaamheid heeft ons gered.
Ik stel me zo voor dat de politieagent die ons aanhield de Citroën inkeek, de vrouw met de lichtgebruinde huid en het verwrongen gezicht daar met haar krijsende kinderen zag zitten, dacht arm mens, en ons gebaarde door te rijden.
Toen de controlepost uit haar achteruitkijkspiegel verdween, strekte mama een arm uit en begon ons aan te raken. Ik ontweek het contact en Hummel deed me na. Ik dacht dat ze op een absurde manier probeerde in het gevlei te komen, misschien omdat ze tijdens het autorijden niet op de Verpulverende Glimlach kon terugvallen, en ik gunde haar het plezier van de overgave niet. Alles wat ik aan mijn hoofd had, waren Bertuccio en de schnitzels en Risk en school en de gemiste aflevering van The Invaders en het vooruitzicht op een ongewenste vakantie op mijn schoolschoenen.
Ze moet zich heel eenzaam hebben gevoeld.